-
1 moeten
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] devoir2 [willen] vouloir♦voorbeelden:hij wist niet meer waar hij moest blijven • il ne savait plus où se mettredat moet je nog eens doen (als je durft)! • recommence (si tu oses)!zij moet vroeger een mooi meisje geweest zijn • elle a dû être (une) jolie fille dans le tempsdat moet gezegd (worden) • il faut le diremoet je eens horen • écoute(-moi ça)hij moest wel lachen • il ne pouvait pas s'empêcher de rirehet moest niet mogen • ça ne devrait pas existerdat moet je zo uitspreken • cela se prononce comme çahij moet zich (haast wel) vergist hebben • il a dû se tromperdat had je moeten zien! • tu aurais dû voir ça!het moet al heel slecht weer zijn, wil hij thuis blijven • il faut vraiment qu'il fasse très mauvais pour qu'il reste à la maisonhet heeft zo moeten zijn • ça devait arrivermoest (je) dat nou (doen)? • est-ce que c'était vraiment nécessaire (de faire ça)?het moet • il le faut〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hoeveel moet ik u? • je vous dois combien?wat moet, dat moet maar • il faut ce qu'il fautzo moet (je) het niet (doen) • ce n'est pas comme cela qu'il faut faireik moet nodig • ça presseweg moeten • devoir partiralles moet weg • tout doit partiraan een bril moeten • devoir porter des lunetteseen heilig moeten • un devoir sacro-saintals het moet • s'il le faut2 moeten jullie niet eten? • n'alliez-vous pas manger?ik moest gapen van die film • ce film m'a fait bâillerhij moest en zou het hebben • il le lui fallait coûte que coûtewat moet je? • qu'est-ce que tu veux?wat moet dat? • qu'est-ce que c'est que ça?ze moet er even uit • elle a besoin de changer d'airwaar moet je heen (gaan)? • où est-ce que tu vas?¶ moest ik ziek worden, … • si je tombais malade, …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [mogen, believen] vouloir (qc. de qn.)♦voorbeelden: -
2 dat moet gezegd (worden)
dat moet gezegd (worden) -
3 dode
♦voorbeelden:1 de doden eren • honorer les, ses morts -
4 van de doden niets dan goeds
van de doden niets dan goeds -
5 ook
2 [zelfs] même3 [als versterking] vraiment6 [misschien] peut-être♦voorbeelden:1 ook een mop! • la bonne blague!〈 ironisch〉 dat is ook een standpunt! • en voilà une idée!mij ook goed! • d'accord!zo kun je er ook over denken • c'est une opinion qui se défend't is ook wat! • quelle affaire!dat is ook wat moois! • c'est du joli!ik ben er ook nog! • et moi! on m'oublie!weg! en gauw ook! • allez ouste, et plus vite que ça!ik ook niet • moi non plusdoe ook zo • faites-en autantook namens mijn man zend ik u … • mon mari se joint à moi pour vous envoyer …als ook • ainsi queniet alleen …, maar ook … • non seulement … mais encore …wat u ook zegt • vous avez beau direwat het resultaat ook moge zijn • quel que soit le résultatwat er ook gebeurt • quoi qu'il arrivewie (dan) ook • qui que ce soithoe heet hij ook al weer? • comment s'appelle-t-il déjà?hoe weinig ook • si peu que ce soithoe dom hij ook is • aussi bête qu'il soit4 zij heeft hard gewerkt, zij is dan ook geslaagd • elle a travaillé dur, aussi a-t-elle réussi5 zij is eindelijk geslaagd, zij had dan ook hard gewerkt • elle a fini par réussir, il faut dire qu'elle avait travaillé dur¶ dat gezanik ook! • ces éternelles jérémiades!ook al protesteert u • vous avez beau protesterook al is hij niet rijk • bien qu'il ne soit pas riche -
6 woord
♦voorbeelden:het Woord Gods • la parole de Dieumet andere woorden • autrement ditgevleugelde woorden • mots historiqueshet goddelijk Woord • le Verbe (de Dieu)geen goed woord voor iets, iemand over hebben • condamner ouvertement qc., être sans pitié pour qn.een goed woord(je) voor iemand doen • intercéder en faveur de qn.aan een half woord genoeg hebben • savoir ce que parler veut direhet hoge woord moest eruit • il fallait que le grand mot fût lâchéhoge woorden met iemand hebben • avoir une violente dispute avec qn.holle woorden • vaines paroleseen kort woord spreken • prendre brièvement la parolehij moet altijd het laatste woord hebben • il faut toujours qu'il ait le dernier mothet verlossende woord spreken • dire le fin moteen vriendelijk woord spreken • dire un mot gentileen waar woord spreken • dire le mot justeeen man van weinig woorden • un homme avare de paroleszijn woorden (op een goudschaaltje) (af)wegen • (bien) peser ses motser is wel eens een woord gevallen • ils ont eu des mots de temps en tempsiemand (de) woorden in de mond leggen • mettre des mots dans la bouche de qn.woordjes leren • apprendre des motszijn woorden terugnemen • se rétractermen moet hem de woorden uit de keel, de mond trekken • on doit lui arracher les mots (de la bouche)niet veel woorden over iets vuilmaken, aan iets verspillen • ne pas perdre sa salive à qc.naar woorden (moeten) zoeken • (devoir) chercher des motseen woord vooraf • un avant-proposhet blijft bij woorden • ce sont des paroles en l'airhet niet (alleen) bij woorden laten • ne pas se contenter de belles parolesniet in woorden uit te drukken • inexprimablemet zoveel woorden • mot pour motmet, in één woord • en un motiets onder woorden brengen • formuler qc.over zijn woorden vallen, struikelen • trébucher sur ses motsniet uit zijn woorden kunnen komen • s'embrouiller (dans ses phrases)je haalt me de woorden uit de mond • j'allais le direiemand de woorden uit de mond kijken • être suspendu aux lèvres de qn.iets woord voor woord navertellen • répéter qc. mot pour motiets woord voor woord vertalen • traduire qc. mot à mothij moet er het eerste woord nog over zeggen • il n'en a encore rien ditgeen woorden voor iets hebben • 〈 letterlijk〉 ne pas avoir de mot pour qualifier qc.; 〈 figuurlijk〉 être stupéfait devant qc.geen woorden voor iets weten te vinden • être à court de motsdaar is geen woord van aan, waar • il n'y a pas un (traître) mot de vraimet geen woord over iets spreken • ne pas souffler mot de qc.geen woord meer! • plus un mot!geen woord meer met elkaar spreken • ne plus s'adresser la parolegeen woorden maar daden • pas de paroles, des actesdat is geen woord te veel gezegd • il n'y a pas un mot de tropgeen woord zeggen • ne pas dire un moter geen woord tussen kunnen krijgen • ne pas pouvoir placer un mothij kon geen woord uitbrengen • il n'a pas pu émettre un sonmet twee woorden spreken • répondre polimentgeen woord van iets verstaan, begrijpen • ne rien comprendre à qc.het Woord is Vlees geworden • le Verbe s'est fait chair→ link=man man, link=verstaander verstaanderzij kan goed haar woord doen • elle parle bienhet woord is aan u, u hebt het woord • vous avez la paroleiemand het woord ontnemen • retirer la parole à qn.het woord tot iemand richten • adresser la parole à qn.het woord voeren • avoir la paroleaan het woord zijn • avoir la paroleiemand aan het woord laten • laisser parler qn.iemand niet aan het woord laten komen • refuser la parole à qn.iemand te woord staan • recevoir qn.zijn woord breken • manquer à sa parolezijn woord geven • donner sa paroleiemand aan zijn woord houden • prendre qn. au motzijn woord nakomen • tenir parolezijn woord terugnemen • reprendre sa parolezijn woord verpanden • engager sa paroleeen man van zijn woord • un homme d'honneurbij zijn woord blijven • tenir paroleik geloof u op uw woord • je vous crois sur parole -
7 dat
dat1♦voorbeelden:dat land • ce paysdat meisje • cette fille1 [bij nadruk op de tegenstelling of bij tegenstelling]celui-là, celle-là2 [in combinatie met être]ce3 [in combinatie met andere werkwoord] 〈 onderwerp〉 cela⇒ ça 〈 lijdend voorwerp〉 le, la ⇒ 〈 met nadruk〉cela, ça4 [gevolgd door een voorzetselbepaling, meestal ingeleid door ‘van’]celui, celle5 [gevolgd door een bijvoeglijke bijzin]ce♦voorbeelden:1 wil je dit boek of dat? • veux-tu ce livre-ci ou celui-là?dat is nog eens een man • ça, c'est un hommewie is dat? • qui est-ce?ziezo, dat is dat • ça y est3 dat doet maar! • ça fait comme chez soi!dat heb ik nooit gezegd • je n'ai jamais dit çadat is te zeggen • cela, ça revient à direnee, dat weet ik niet • ça, je ne (le) sais paszij heeft dat en dat gezegd • elle a dit ça et çajouw voorstel lijkt me beter dan dat van Paul • ta proposition me semble meilleure que celle de Paul¶ ik heb een broek gekocht, maar hij is niet je dat • j'ai acheté un pantalon, mais ce n'est pas tout à fait ça1 〈 als onderwerp in de Franse bijzin〉 qui, < als lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde> que, <als meewerkend voorwerp, voorafgegaan door het voorzetsel ‘à’> qui♦voorbeelden:het kind dat ik een gulden gegeven had • l'enfant à qui j'avais donné un florinhet voorwerp dat in de vitrine lag • l'objet qui se trouvait dans la vitrinehet voorwerp dat Jan gevonden had • l'objet que Jean avait trouvé————————dat2〈 voegwoord〉1 [een bijzin afhangend van een werkwoord inleidend] que♦voorbeelden:ik denk dat hij komt • je pense qu'il viendra2 hij is kwaad dat hij niet mee mag • il est furieux, parce qu'il ne peut pas nous accompagnerde reden dat hij niet komt • la raison pour laquelle il ne vient pashet is tijd dat we een beslissing nemen • il est temps que nous prenions une décisiongelopen dat hij heeft! • comme il a couru!dat hij leve! • qu'il vive!smerig dat het er was! • ce que c'était sale!doe het zo dat ik tevreden kan zijn • fais-le de façon que je sois contentbehalve dat • à part quezonder dat • sans quedat mij nu juist zo iets moest overkomen! • dire qu'il faut que ça m'arrive à moi! -
8 eerlijk
♦voorbeelden:het is eerlijk waar • c'est la pure véritéeerlijk gezegd geloof ik het niet • franchement je ne le crois paseerlijk is eerlijk • il faut reconnaître ce qui esteerlijk zeggen hoe men over iemand denkt • dire franchement ce qu'on pense de qn. -
9 man
♦voorbeelden:er zijn anderhalve man en een paardenkop • il n'y a que quatre pelés et un tondudie arme man • ce pauvre bonhommeeen geleerd man • un savantde gewone man • l'homme de la ruede juiste man op de juiste plaats • l'homme de la circonstanceeen oude man • un vieillardhij is daar de rechte man niet voor • ce n'est pas l'homme qu'il fauthij is er de man niet naar om • il n'est pas l'homme àman overboord! • un homme à la mer!zij waren vijf man sterk • ils étaient cinqiets aan de man brengen • trouver acheteurrecht op de man af spreken • parler cruop de man af • sans détouriemand iets recht op de man af zeggen • ne pas l'envoyer dire à qn.het kost een tientje per man • ça coûte dix florins par personneeen man van zijn woord • un homme de paroleeen man van niks • un rien du touteen gevecht van man tot man • un corps à corpsman voor man • un à unals één man • comme un seul hommeals een man • en homme〈 spreekwoord〉 een man een man, een woord een woord • chose promise, chose duemet hoeveel man zijn we? • combien sommes-nous?mans genoeg zijn om • être de taille à -
10 mond
♦voorbeelden:ik heb het uit zijn eigen mond • je le tiens de sa propre bouche〈 figuurlijk〉 hij heeft een grote monddat is een hele mond vol • on en a plein la bouche〈 figuurlijk〉 met open mond naar iets kijken • regarder qc. bouche béeeen scheve mond • une bouche torduezijn mond nog vol hebben • avoir encore la bouche pleinemet een volle mond praten • parler la bouche pleinedoe je mond dan open! • mais il faut te faire entendre!dat gaat je mond voorbij • ça te passe sous le nezzijn mond houden • tenir sa languezijn mond opendoen • élever sa voixiemand de mond snoeren • imposer (le) silence à qn.de oppositie de mond snoeren • bâillonner l'opposition〈 figuurlijk〉 ga je mond maar spoelen! • quel langage ordurier!zijn mond staat geen ogenblik stil • c'est un moulin à parolesde mond vertrekken • faire un rictusbij monde van • par la bouche debepaalde woorden in de mond nemen • prononcer certaines paroleswat los in de mond zijn • 〈 lichtzinnig〉 parler sans réfléchir; 〈 onfatsoenlijk〉 avoir un langage peu soignédat woord ligt hem in de mond bestorven • il n'a que ce mot à la boucheiemand woorden in de mond leggen • faire dire qc. à qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in de mond geven • mettre les mots dans la bouche de qn.iemand naar de mond praten • caresser qn. dans le sens du poiliets uit zijn mond sparen • s'enlever les morceaux de la bouche(als) uit één mond spreken • tenir le même langage (que qn.)het gerucht ging van mond tot mond • la rumeur se répandit de bouche à oreilleheb je geen mond? • tu as avalé ta langue?zij heeft er geen mond over open gedaan • elle n'en a pas soufflé motzeven monden te voeden hebben • avoir sept bouches à nourrireen mond als een hooischuur • une bouche fendue jusqu'aux oreillesmet de mond vol tanden staan • en être (tout) interdit〈 spreekwoord〉 bitter in de mond maakt het hart gezond • ce qui est amer à la bouche, est doux au coeur -
11 praten
1 parler♦voorbeelden:hij kon niet meer praten • il n'avait plus de voixlaten we ergens anders over praten • passons (à autre chose)je moet niet zoveel praten • ne parle pas tantdaarover moeten we praten • il faut que nous en parlionsdaarover valt met hem te praten • on peut s'arranger avec lui là-dessusover die kwestie valt niet met hem te praten • il est intraitable sur cette questionpraat me er niet van • ne m'en parle paseromheen praten • tourner autour du potzich eruit praten • s'en tirergemakkelijk (kunnen) praten • avoir la parole facilegemakkelijk praten hebben • avoir beau direlangs elkaar heen praten • mener un dialogue de sourdsiemand aan het praten krijgen • faire parler qn.in zichzelf praten • parler tout seulmet iemand praten • parler avec qn.ik wil er niet meer over praten • je ne veux plus en entendre parlerover iets praten • parler de qc.tegen iemand praten • parler à qn. -
12 weten
weten1〈 het〉♦voorbeelden:bij mijn weten is hij niet weggegaan • je ne sache pas qu'il soit partibij mijn weten • à ma connaissancebuiten mijn weten • à mon insuiets naar zijn beste weten doen • faire qc. de son mieux————————weten21 [kennis hebben van; enig idee, vermoeden hebben] savoir2 [+ te + onbepaalde wijs][erin slagen] réussir (à)♦voorbeelden:1 weet je mijn agenda ook (te liggen)? • sais-tu où est mon agenda?God mag weten hoe lang … • Dieu sait combien de temps …een hele hoop weten (over) • en savoir long (sur qn., qc.)dat weet zelfs een kind! • c'est élémentaire!ik weet z'n naam niet • je ne connais pas son nomeen goed restaurant weten • connaître un bon restaurantzeker weten! • pour sûr!hij kan het weten • il est payé pour le savoirik zal het u laten weten • je vous préviendraije moest beter weten • cela m'étonne de ta partu moet weten dat … • sachez que …hij wist te vertellen dat … • il a pu nous raconter que …hij wil (graag) weten dat hij rijk is • il ne cache pas qu'il est richeiets niet willen weten • refuser d'admettre qc.niets van iets willen weten • ne rien vouloir entendre de qc.er het zijne van willen weten • vouloir en avoir le coeur netalles van iets weten • s'y connaîtremet haar weet je het nooit • on ne sait jamais avec elleweet je wat … • écoute …je weet wie het zegt • prends-le pour ce que ça vautwie weet • qui sait?je moet het zelf (maar) weten • fais comme tu voudrashij weet niet beter of het hoort zo • il est persuadé que c'est la coutumezij weten niet beter • il ne faut pas leur en vouloir, ils n'y peuvent rienhij weet wel beter • il est plus malin que çahij weet ervan • il est au courantweten hoe je iets aan moet pakken • savoir s'y prendre〈 ironisch〉 dat zal jij niet weten! • ne fais pas l'innocent!iets niet weten • ignorer qc.ik zou het niet weten • je ne saurais vous le direhij wist niet hoe gauw hij weg moest komen • il n'avait qu'une hâte: s'enfuirze zullen niet weten waar ik blijf • ils se demanderont où je suis (passé)niet weten waar je blijven moet • ne pas savoir où se mettreweet je wel • tu saisvoor zover ik weet • pour autant que je sacheergens iets op weten • avoir une idéete weten • à savoiriets te weten komen • apprendre qc.ik weet van niks • je n'en sais rienniets van het leven weten • ne rien connaître de la vieals je maar weet dat … • sache bien que …als je dat maar weet! • maintenant, te voilà prévenu!niet dat ik weet • pas que je sachehij wil niet weten dat hij ziek is • 〈 aanvaardt het niet〉 il ne veut pas admettre qu'il est malade; 〈 wil niet dat men het weet〉 il ne veut pas que l'on sache qu'il est maladeje weet heel goed dat … • tu n'ignores pas que …hij wist niet beter of ik was vertrokken • pour lui je devais être partiweet je nog? • tu t'en souviens?weet ik veel! • qu'est-ce que je sais, moi!weten wat men aan iemand heeft • être fixé sur le compte de qn.er heel wat van af weten • en savoir longweten wat honger is • connaître la faimnu weet je 't ook • te voilà au courant〈 spreekwoord〉 wat niet weet, dat niet deert • ce que les yeux ne voient pas, ne fait pas mal au coeurweten te ontkomen • réussir à s'échapperniets weten te zeggen • ne plus savoir quoi dire¶ ze hebben het geweten • 〈 ze waren gewaarschuwd〉 ça leur a coûté cher; 〈 ze hebben ervoor moeten boeten〉 ils s'en sont mordu les doigtsvoor je het weet, ben je er • tu y seras en moins de rienzij weet het altijd beter • elle veut toujours avoir le dernier motje weet wel beter • tu n'en penses pas un motje weet ('t) maar nooit • on ne sait jamaiszij weet van geen ophouden • elle ne sait pas s'arrêter -
13 als je rekent dat het een uur rijden is!
als je rekent dat het een uur rijden is!et dire qu'il faut une heure de voiture!Deens-Russisch woordenboek > als je rekent dat het een uur rijden is!
-
14 best
best1〈de, het〉♦voorbeelden:je moet beter je best doen • il faut que tu fasses encore plus d'effortsop zijn best • au mieuxhij is op zijn best • il donne le meilleur de lui-mêmeiets ten beste geven • faire entendre qc.————————best21 [overtreffende trap van ‘goed’] le meilleur2 [van uitstekende kwaliteit] très bon/bonne3 [braaf] bon4 [bij aanspreekwoorden]cher/chère♦voorbeelden:de beste leerlingen van de klas • les meilleurs élèves de la classeje bent een bovenste beste • tu es une perlezij kwam als de beste uit de bus • elle se révéla être la meilleurehet beste van iets hopen • espérer que tout ira pour le mieuxhet beste van iets maken • faire pour le mieuxhet beste van het beste • ce qu'il y a de mieux→ link=eerste eersteII 〈 bijwoord〉1 [overtreffende trap van ‘goed’] le mieux2 [uitstekend] très bien3 [afzwakking] assez♦voorbeelden:deze plant doet het het best op een vochtige bodem • cette plante préfère les terrains humidesjij kent hem het beste • c'est toi qui le connais le mieuxje weet het best • tu le sais fort bienniet zo best • pas fameuxhoe gaat het? best • ça va? pas mal→ link=lest lesthet is best een goed boek • ce livre n'est pas malik vind het best lekker • ce n'est pas mauvais du toutdat is best moeilijk • c'est plutôt difficilehij heeft het er best moeilijk mee • à vrai dire c'est difficile pour luihet is best mogelijk • c'est bien possibledat zou best kunnen • cela se pourrait bienbest wel • bel et bienik heb er best wel onder geleden • je ne cache pas que j'en ai souffert -
15 dan
dan1〈 bijwoord〉1 [op dat tijdstip] alors2 [daarna, daarbij] puis3 [bijwoord van voorwaarde] 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:2 eerst werken, dan spelen • d'abord le travail, ensuite le jeuhij heeft twee huizen in de stad en dan nog één buiten • il a deux maisons à la ville et une autre à la campagneen dan? • et alors?3 als de trein niet rijdt, dan kan ik niet komen • s'il n'y a pas de trains, je ne peux pas venir〈 in een gebiedende zin〉 ga dan toch aan je werk! • mets-toi donc au travail!hebben dan alle getuigen gelogen? • tous les témoins auraient donc menti?ook goed, dan niet • eh bien, comme tu veuxdie schrijver had dan toch (maar) veel succes • n'empêche que cet auteur a eu beaucoup de succèsen wat dan nog? • et alors?————————dan2〈 voegwoord〉3 [na een ontkennende zin] que5 [of] ou (bien)♦voorbeelden:dat boek kost meer dan honderd frank • ce livre coûte plus de cent francshet is prettiger iets ineens af te werken, dan dat men er nog eens voor terug moet komen • il est plus agréable de finir quelque chose que de devoir y revenir une autre foisdat is anders dan je zegt • c'est différent de ce que tu disis het feest morgen dan wel overmorgen? • la fête est demain ou (bien) après-demain? -
16 dat mij nu juist zo iets moest overkomen!
dat mij nu juist zo iets moest overkomen!dire qu'il faut que ça m'arrive à moi!Deens-Russisch woordenboek > dat mij nu juist zo iets moest overkomen!
-
17 die opmerking was wel heel onkies
die opmerking was wel heel onkiesDeens-Russisch woordenboek > die opmerking was wel heel onkies
-
18 gekscheren
♦voorbeelden:1 gekscherend iets zeggen • dire qc. en plaisantantniet met iets gekscheren • ne pas plaisanter avec qc.hij laat niet met zich gekscheren • il ne faut pas badiner avec lui -
19 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
20 hij had dan ook zijn best gedaan
hij had dan ook zijn best gedaanDeens-Russisch woordenboek > hij had dan ook zijn best gedaan
- 1
- 2
См. также в других словарях:
faut vous dire que — ● faut vous dire que + indicatif, sert d introduction à un récit parlé, à un commérage, etc … Encyclopédie Universelle
dire — 1. dire [ dir ] v. tr. <conjug. : 37> • Xe; lat. dicere I ♦ Émettre (les sons, les éléments signifiants d une langue). Dire un mot, quelques mots, quelques paroles. ⇒ articuler, émettre, proférer, prononcer. Dire qqch. entre ses dents, à… … Encyclopédie Universelle
dire — (di r ), je dis, tu dis, il dit, nous disons, vous dites, ils disent ; je disais ; je dis, nous dîmes ; je dirai ; je dirais ; dis, qu il dise ; disons, dites, qu ils disent ; que je dise, que tu dises, qu il dise, que nous disions, que vous… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
dire — Dire, Dicere, Praedicere, Eloqui, Enuntiare. Dire par jeu, et non à bon escient, Dicere ioco. Dire à bon escient et de courage, Ex animo dicere. Dire à bon escient et selon qu on le pense, Dicere sedulo. Dire d or, C est dire avec grande maniere… … Thresor de la langue françoyse
dire — DIRE. v. a. Je dis, tu dis, il dit; nous disons, vous dites, ils disent. Je disois; nous disions. Je dirai, tu diras, il dira; nous dirons. Dis. Je dirois. Que je dise. Que je disse. Disant. Exprimer, énoncer, expliquer, faire entendre par la… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
Faut-il — ? Faut il ? Titre original Faut il ? Genre Série comique Créateur(s) Éric Lavaine Production François Cornuau Pays d’origine France Chaîne d’origine … Wikipédia en Français
Faut-il ? — Faut il ? Titre original Faut il ? Genre Série comique Créateur(s) Éric Lavaine Production François Cornuau Pays d’origine … Wikipédia en Français
Il ne faut pas dire les nouvelles de l’école. — См. Из избы сору не выноси, а под лавку копи … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
Il ne faut pas dire: Fontaine, je ne boirai pas de ton eau. — См. Не плюй в колодезь, приведется воды напиться … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
DIRE — v. a. ( Je dis, tu dis, il dit ; nous disons, vous dites, ils disent. Je disais ; nous disions. Je dirai, tu diras, il dira ; nous dirons. Je dirais. Dis. Que je dise. Que je disse. Disant. ) Exprimer, énoncer, expliquer, faire entendre par la… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
DIRE — v. tr. Faire connaître par la parole; exprimer, énoncer. Dire un mot. Ne dire mot. J’ai quelque chose à vous dire. Dire le nom de quelqu’un. Voici ce qu’il a dit. Qui vous dit le contraire? Dire du bien, du mal de quelqu’un. Dire son avis, son… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)